De Franse saxofonist Raphaël Imbert (°1974) legde in eigen land al een
opvallend parcours af en mag er regelmatig op festivals aantreden. In de
meimaand van dit jaar staat hij met twee projecten op Jazz Sous les Pommiers
in Coutances. Enerzijds met de nieuwe cd Music Is My Hope, anderzijds met
Bach – Coltrane. Imbert verbindt graag de spiritualiteit van de één met de
ander en dat beperkt zich niet tot Bach en Coltrane. Hij zocht eerder
inspiratie bij Albert Ayler, Pharoah Sanders en negro spirituals. Daarbij
bediende hij zich ook van teksten van o.a. Théodore Monod en Martin Luther
King. Behalve met klassieke muziek en jazz, die hij net zo graag samenbrengt
a.d.h.v. muziek van Mozart en Ellington, heeft hij iets met traditionele en
activistische liederen, met het geschreven en gezongen woord, met
maatschappelijk engagement.
Op Music Is My Hope is de jazz van Imbert vooral doordrongen van blues,
gospel, folk en singer-songstuff. Wie daarvan wel pap lust, vindt vast
minstens enkele tracks de moeite om in een afspeellijst op te nemen. De
nummers wijken meestal niet ver af van de typische kenmerken van de genoemde
genres, maar krijgen toch een eigen, gepassioneerde invulling. De zang van
Marion Rampal, die in 2015 meedeed met Archie Shepp in de vernieuwde versie
van Attica Blues, is daarbij een grote troef. Het stemgeluid van deze Franse
zangeres is enigszins verwant met dat van Madeleine Peyroux en Natasha Kelly
– vaak wat meer op blues gericht.
Het eerste wat opvalt als je de cd van bij het eerste nummer begint te
beluisteren, is de zware inleidende monoloog. Het is de stem van Paul
Robeson die de laatste woorden van Othello vertolkt uit het stuk van
Shakespeare. Dat dient, onderlijnd door sober, maar welgemikt gitaarspel en
drums, als intro voor een gevoelige uitvoering “Peat Bog Soldiers”. Het
straalt hoop en geloof uit, vanuit een historisch bewustzijn en bezorgdheid
om het hier en nu. Het zet de toon voor een album dat met verschillende
tracks plukt uit het repertoire van de veelzijdige acteur, zanger, atleet,
militant Robeson die voor Imbert een belangrijke inspiratiebron is.
De luisteraar krijgt jazz die geworteld is in verschillende tradities, met
hier en daar een twist. Voor de gewaagde draai aan de veelal toegankelijke
stukken vervult vooral de saxofonist zelf een uitblinkersrol. Voor de
instrumentale uitwerking kan hij rekenen op muzikanten die vol overtuiging
op gitaren, klavieren en drums de blues uitdiepen, de gospel verlevendigen,
de songs dragen. Dat levert o.a. knappe en intense resultaten op in het
trieste “Blue Prelude”, het begeesterde “Didn’t My Lord Deliver Daniel”, het
smachtende “Turn! Turn! Turn!”. Bijzonder is zeker ook hoe wereldmuziek
binnensluipt langs Provencaalse folk van “Vaqui Lo Polit Mes De Mai”.
De soul, de goede wil en het geloof in eigen kunnen komen in andere stukken
al eens minder overtuigend over. Doorleefd wil het allemaal wel klinken,
maar de eigen composities worden soms aandoenlijk. Het helpt wellicht om
zelf Franstalig te zijn om het gebroken Engels en het Franse accent van zus
Aurore Imbert, bijv in Easter Queen, fantastisch te vinden. Gewoon zwaar fan
zijn is ook vast handig om mee te gaan in het Patti Smith achterna gaan van
Rampal op “Show Boat To Delphi”. Misschien ontbeer ik zelf een kinderlijke
kant om “The Circle Game” van Joni Mitchell voluit te kunnen smaken. Dan ben
ik blij dat op het eind Big Ron Hunter nog “Play Your Cards Right” zingt,
met beide voeten op de grond – er blijft toch altijd hoop om te koesteren.
Voor een cd als deze zijn de digitale mogelijkheden om per nummer op het web
te kopen wel erg handig.
|